De Groninger meeuw is een tamelijk krachtig en fors landhoen. De brede borst wordt enigszins opgericht gedragen. De rug en het zadel zijn breed en middellang. De rug loopt heel licht af naar de staart en gaat dan met een kortronde hoek over in de staartpartij. De overgang tussen de rug en de staart dient in ieder geval niet scherp of hoekig te zijn.
De staart is behoorlijk ontwikkeld, er wordt ook wel gesproken over een “rijke” staart, en deze wordt enigszins gespreid gedragen. De staart mag zeker niet hoog gedragen worden: er is een hoek van ongeveer 135 graden tussen de rug en de staart. De staartdracht van de haan is trouwens doorgaans iets hoger dan die van de hen. Als één van de meest opvallende kenmerken bij de haan geldt een zwart randje (zie foto links) aan de onderste rij veren van de vleugelband. Het zadelbehang is bij de haan duidelijk aanwezig. Het dient in ieder geval zo rijk te zijn dat de vleugelputen er onder schuil kunnen gaan. De vleugels moeten goed worden aangetrokken. Dat wil dus zeggen dat ze praktisch horizontaal gedragen moeten worden. Het achterlijf is, zeker bij de hen, goed ontwikkeld. Bij leggende hennen moeten we duidelijk een legbuik kunnen waarnemen.
De Groninger meeuw heeft een enkele kam die helder rood van kleur moet zijn. Het liefst zien we 5 of 6 regelmatig gevormde kamtanden. De grootte van de kam dient in verhouding te zijn met de grootte van de kop: dus niet te klein. De KLN standaard geeft aan dat de kam middelgroot moet zijn. Bij de haan staat de kam keurig rechtop en loopt de kamhiel vrijwel recht naar achteren. Bij de hen mag deze aan het achtereinde iets omvallen. De kinlellen zijn verhoudingsgewijs niet groot, zeker bij de hen. In ieder geval dienen ze goed afgerond te zijn. Er behoren beslist geen vouwen of plooien in te zitten. De oorlellen zijn ovaal van vorm, wit van kleur en bij de hen vrij klein. Overigens is bij de goudpel Groninger meeuw het oor wat witter van kleur dan bij de zilverpel. Het lijkt haast alsof er bij de zilverpel iets blauw doorheen schijnt. De ogen zijn donkerbruin van kleur. Een oranje-kleurig oog is beslist een grote fout!! Te donker is ook niet goed. Er moet wel een kontrast waarneembaar blijven tussen regenboogvlies (iris) en de pupil (kijkgat). Dat wil dus zeggen dat we zeker niet moeten streven naar een zwart gekleurd regenboogvlies!
De loopbenen en de tenen zijn leiblauw van kleur en onbevederd. De vier tenen dienen goed gespreid onder het lichaam te staan.
Uit: De Groninger Meeuw door Bert Mombarg